
Als mens hebben we slechts een deel van de tuin nodig voor eigen gebruik, de rest kunnen we zo inrichten dat dieren en planten er optimaal profijt van hebben. Landschapsarchitect Bert Huls pleit daarom voor een open in plaats van een ‘ommuurd’ denken over tuinaanleg. Daarbij is de tuin niet langer alleen het verlengde van het huis maar ook van de omliggende wijk. De waarde voor de biodiversiteit en het klimaat wordt daardoor sterk verhoogd, maar hetzelfde geldt voor het individueel tuingenot van de eigenaar zelf.
Welk deel van de tuin gebruiken we eigenlijk het meest? Gewoonlijk het stuk dat het dichtst bij het huis ligt. Daar staat het terras en de barbecue, daar is het zwembad, daar staan ook de meeste bloemen. Naarmate de tuin zich verder van de woning uitstrekt komen we er minder en hebben we er ook minder belangstelling voor. Ten onrechte, vindt Bert Huls, want daar waar de natuur meer de vrije hand krijgt wordt het juist interessanter.
Parasol: TUUCI
Het woord ‘tuin’ komt van ‘omtuinen’, dat weer afkomstig is uit het Grieks en de betekenis heeft van ‘omheinen’. Dat denken in hekwerken is nu net waar Bert Huls vanaf wil. Zijn eigen loopbaan is een perfect voorbeeld van dit omdenken: hij evolueerde van landschapsarchitect naar biotooparchitect maar zonder dat hij het ene inwisselde voor het andere.
Natuur in de tuin komt in veel opzichten kosteloos tot stand. Op zijn eigen terrein in het Brabantse Oisterwijk heeft Bert Huls drie waterpartijen aangelegd van verschillende diepten die dit goed illustreren. Lisdodden, kikkers, ijsvogels en zelfs vissen verschenen er vanzelf. “Eenden dragen kuit mee aan hun poten als ze op de vijvers landen,” zegt Bert Huls. “Hetzelfde gebeurt met egels, insecten en eekhoorns als je een deel van de tuin in bos verandert.” Het resultaat is niet alleen meer levendigheid, maar ook minder kosten van aanleg en onderhoud.
Kijk naar de sparrenbossen die de voorbije eeuwen in de Belgische Ardennen en Nederlands Brabant zijn aangelegd en die ook in veel tuinen staan. Die waren bedoeld om constructiehout op te leveren voor de mijnbouw. Niet alleen zijn die mijnen allang gesloten, die sparren gedijen enkel goed in een vochtig en kouder klimaat, dus in de taiga en in de Zwitserse bergen, en niet in de omstandigheden van nu. Door onze hete zomers zien we die bomen dus en masse afsterven door verdrogingsstress en ziekte. Op zich is dat geen ramp, zolang we die sparren maar vervangen door inheemse bomen, zoals de Brabantse linde en de haagbeuk, die veel beter tegen de klimaatopwarming bestand zijn. Ook het feit dat sparren ’s winters groen blijven is niet goed. Het betekent dat de helft van de neerslag op de bladeren blijft en daar verdampt in plaats van de bodem bereikt.”
Tekst: Jeroen Kuypers
Fotografie: Bert Huls
___